De Raad kondigt een herziening van de wet op slavernij uit het strafwetboek aan. De nieuwe ,vanaf heden, 23 januari 1456, geldige wet vervangt Op. 2. uit Boek II en luidt als volgt:
Artikel 1.
Iedere Hollander heeft het recht op een degelijk minimumloon. Dit minimumloon is 14 florijnen. Iedere persoon die iemand aanwerft voor een salaris inferieur aan 14 florijnen zal als slavendrijver worden beschouwd.
Artikel 2.
Iedere slavendrijver wordt een minnelijke schikking aangeboden. De minnelijke schikking bedraagt het verschil tussen het feitelijk loon en het wettelijk minimumloon. De veldwacht keert dit bedrag na ontvangst zo mogelijk daarna uit aan het slachtoffer. Indien de slavendrijver niet meewerkt aan een schikking kan de slavendrijver gedagvaard worden.
Artikel 3.
De grondbezitter kan van het officiële minimumloon afwijken als een expliciete overeenkomst tussen hem en de ingehuurde werkkracht bestaat. Deze overeenkomst is vrij van vorm en moet voorafgaand aan het aanbieden van de baan worden gemaakt. Indien gedaagd voor het Gerecht, rust de bewijslast van het bestaan van de overeenkomst op de grondbezitter.
Artikel 4.
De straf voor slavernij, is voor een deel een terugbetaling van het verschil tussen het gegeven salaris en het minimaal vereiste salaris, en voor een ander deel een boete equivalent aan dit.
In geval van herhaling, kan de boete per herhaling verdubbeld worden, en veelvuldige herhalingen kunnen leiden tot een publieke sanctie (schandpaal).